Ik kreeg een lichaam, maar te leen?
Het is zo een, van mij alleen.
Wie dank ik voor de levensvreugd
te ademen in stille deugd?
De bloem en tuinman, levenslang,
nooit eenzaam in dit dwanggevang.
Het eeuwig glas droeg reeds mijn vocht,
de warmte van mijn ademtocht.
Er staat een tekening op afgeprent
sinds kort, onkenbaar onbekend.
Maar, weg de waas die niemand mist,
de tekening blijft ongewist.
Дано мне тело — что мне делать с ним,
Таким единым и таким моим?
За радость тихую дышать и жить
Кого, скажите, мне благодарить?
Я и садовник, я же и цветок,
В темнице мира я не одинок.
На стекла вечности уже легло
Мое дыхание, мое тепло.
Запечатлеется на нем узор,
Неузнаваемый с недавних пор.
Пускай мгновения стекает муть —
Узора милого не зачеркнуть.