Ik sloot mijn Homerus en keek uit het raam,
Terwijl op mijn lippen het laatste woord trilde.
Helder straalde een licht — van lantaren of maan —
En de langzame stap van de wachter verstilde.
Zo dikwijls ontmoette mijn dwalende oog
Een blik van herkenning in andere ogen,
Agamemnons in hemdsmouwen achter de toog,
Over scheepvaartpapieren Odysseus gebogen.
In het verre Siberië wervelt de sneeuw,
Daar verstijven in glinsterend ijs mastodonten,
In de stormwind verwaait hun weemoedige schreeuw,
Vlammend rood kleurt hun bloed — eeuw na eeuw — horizonten.
Ik ben ziek van het boek en bedroefd van de maan,
Misschien heb ik wel geen behoefte aan Troje.
Kijk, hoe wonderlijk teder begroet in de laan
Gymnasiast gymnasiaste, als Daphnis eens Chloë.
Я закрыл Илиаду и сел у окна,
На губах трепетало последнее слово,
Что-то ярко светило — фонарь иль луна,
И медлительно двигалась тень часового.
Я так часто бросал испытующий взор
И так много встречал отвечающих взоров,
Одиссеев во мгле пароходных контор,
Агамемнонов между трактирных маркеров.
Так, в далекой Сибири, где плачет пурга,
Застывают в серебряных льдах мастодонты,
Их глухая тоска там колышет снега,
Красной кровью — ведь их — зажжены горизонты.
Я печален от книги, томлюсь от луны,
Может быть, мне совсем и не надо героя,
Вот идут по аллее, так странно нежны,
Гимназист с гимназисткой, как Дафнис и Хлоя.
«Liefde krijgt ieder individu / mee vanaf de geboorte. / Maar tussen verplichtingen enzovoort / om den brode / en meer van die / daaglijkse noden / versteent 's harten grond tot de bodem. / Het hart kreeg een lijf aan, / het lijf weer een hemd. / En kon het daarbij nou maar blijven!...»
«Wat ik meekreeg aan liefde was heel normaal. / Maar een mens / wordt van kindsbeen / tot werkezel afgericht. / Dus ik naar Rions waterkant aan de haal, / liep de kantjes eraf, / op de loop voor iedere plicht. / Moeder de pest in: / ‘Smerig klein ettertje!’ / Pa beloofde een ste...»
«Jeugd heeft een massa bezigheden. / Onze lieverdjes stampen we vormleer en spelling in. / Maar ík / werd de vijfde klas uitgesmeten. / Daarna smeet men me Moskouse cel na cel in. / In uw / knus / en huiselijk wereldje / worden krullige slaapkamer-lyriekers opgekweekt. / Wat koop i...»
«U kent Frans. / Bent een taalbent een rekenwonder. / Uitstekend! Bijzonder! / Máár — / kunt ú met een woonblok een lied aanheffen? / En heeft u soms enig besef / van wat trams bespreken onder / mekaar? / Het menskuiken kijkt / maar net / uit zijn dop, / of hij zit achter b...»