Wij zijn één stam, gekraakt door hemelvuur,
twee vlammen in het donker bos geboren;
wij zijn twee nachtelijke meteoren,
gespleten pijlpunt van het levensuur!
Wij zijn twee paarden ook, waarvan de teugels
berusten in één hand; de sporenprik;
twee ogen zijn wij van die ene blik,
van één gedroom de twee fragiele vleugels.
Wij zijn een schimmenpaar dat treurend kust
boven het marmergraf uit godentijden,
waarin de oude Schoonheid eeuwig rust.
Twee sleutels van de heimelijke kluis,
en voor onszelf zijn wij – één Sfinx voor beiden,
twee houten armen van dat ene kruis.
Мы — два грозой зажженные ствола,
Два пламени полуночного бора;
Мы — два в ночи летящих метеора,
Одной судьбы двужалая стрела!
Мы — два коня, чьи держит удила
Одна рука, — одна язвит их шпора;
Два ока мы единственного взора,
Мечты одной два трепетных крыла.
Мы — двух теней скорбящая чета
Над мрамором божественного гроба,
Где древняя почиет Красота.
Единых тайн двугласные уста,
Себе самим мы — Сфинкс единый оба.
Мы — две руки единого креста.