Je slaat de lichte schemer gade,
maar in de stad gaan lichtjes aan,
en zeelucht ademt door de straten,
nu de fabriekssirenes gaan.
En door de massa meegezogen
gaat in de mist je ziel teloor...
Een rode jas komt langsgevlogen,
een vrouwenstem strijkt langs je oor.
Je plannen plooien zich omzichtig,
als in een eigentijds gewaad...
En vrouwenwimpers flitsen schichtig,
zo vaak je blikt in een gelaat.
Wie zag je door het donker lopen?
Waar zijn nog geen gordijnen dicht?
De kroegen staan als kerken open,
de kerk is als een kroeg verlicht...
Zo dikwijls uitzichtloos bedrogen,
is weer je ziel vergeefs misleid:
de kroegen, en de meisjesogen,
zij doven te bestemder tijd.
Ты смотришь в очи ясным зорям,
А город ставит огоньки,
И в переулках пахнет морем,
Поют фабричные гудки.
И в суете непобедимой
Душа туманам предана…
Вот красный плащ, летящий мимо,
Вот женский голос, как струна.
И помыслы твои несмелы,
Как складки современных риз…
И женщины ресницы-стрелы
Так часто опускают вниз.
Кого ты в скользкой мгле заметил?
Чьи окна светят сквозь туман?
Здесь ресторан, как храмы, светел,
И храм открыт, как ресторан…
На безысходные обманы
Душа напрасно понеслась:
И взоры дев, и рестораны
Погаснут все — в урочный час.
«Er is, als de herfst amper is verschenen, / Een korte maar heerlijke tijd — / Alle dagen als door kristal beschenen, / En de avond een stralende heerlijkheid. Waar eens de sikkel het koren luchtig deed vallen / Is het nu uitgestrekt en verlaten. / Alleen de spin weeft er nog zijn vallen...»
«Boven de vallei in de warme zwoele lucht, / Luiden klokken in de verte, / Dat als het ruizen van kranen in hun vlucht, / Zacht in het lover besterft. Gelijk de zwellende lentezee, / Helder, als de dag begint te sussen, / Het gehaast, bijna gedwee / Een schaduw over de vallei laat rusten...»
«Terug in de stad mij tot tranen bekend, / In het merg, in het bloed tot het laatste bekend. / Je bent weer terug, dus je vreet je meteen / Door de levertraanmist van de avonden heen. / Zorg dat je de dag van december herkent, / Boosaardige teer is met eigeel gemengd. / Petersburg! En mij...»
«Liefde krijgt ieder individu / mee vanaf de geboorte. / Maar tussen verplichtingen enzovoort / om den brode / en meer van die / daaglijkse noden / versteent 's harten grond tot de bodem. / Het hart kreeg een lijf aan, / het lijf weer een hemd. / En kon het daarbij nou maar blijven!...»