De sneeuwstorm heeft mijn deur geopend,
zodat de kou het huis beving,
en ik in een nieuw-sneeuwen doopvont
het tweede doopsel onderging.
En in een nieuwe wereld leerde
ik mensen, dingen te verstaan,
en dat gemeenlijk de verkeerden
de brede weg ten hemel gaan.
De liefde moe leef ik verbitterd
in dit steeds kouder wordend land.
Op mijn bevroren voorhoofd schittert
een sneeuwvlok als een diamant.
De trots van een opnieuw gedoopte
veranderde mijn hart in ijs.
Waar wou je nog dat ik op hoopte?
Wat maak je mij voor lente wijs?
Kijk toch hoe blij ik ben van binnen,
sinds sneeuw de hemel voor mij sloot!
Geen lente hoeft meer te beginnen:
het derde doopsel is de Dood.
Открыли дверь мою метели,
Застыла горница моя,
И в новой снеговой купели
Крещен вторым крещеньем я.
И, в новый мир вступая, знаю,
Что люди есть, и есть дела,
Что путь открыт наверно к раю
Всем, кто идет путями зла.
Я так устал от ласк подруги
На застывающей земле.
И драгоценный камень вьюги
Сверкает льдиной на челе.
И гордость нового крещенья
Мне сердце обратила в лед.
Ты мне сулишь еще мгновенья?
Пророчишь, что весна придет?
Но посмотри, как сердце радо!
Заграждена снегами твердь.
Весны не будет, и не надо:
Крещеньем третьим будет — Смерть.
«Ik ben vast ziek: verward is mijn gemoed, / Mensen en woorden zijn me gaan vervelen, / Ik droom van diamanten, kroonjuwelen / En van een kromzwaard, druipend van het bloed. / / Ik ben (wat ik al tijden heb vermoed) / De nazaat van een wrede Hun, een schele, / Bloeddorstige Tataar...»
«Wij dronken in de nachtkroeg zwijgend chianti / Toen binnentrad, en vroeg om cherry brandy, / Een lange en al grijzende effendi, / Ten aanzien van het Westen uiterst anti. / / Ik sprak tot hem: ‘Schei uit. Er is geen klant die / Hier warm loopt voor een opgeblazen dandy. / Spre...»
«Ik sloot mijn Homerus en keek uit het raam, / Terwijl op mijn lippen het laatste woord trilde. / Helder straalde een licht — van lantaren of maan — / En de langzame stap van de wachter verstilde. Zo dikwijls ontmoette mijn dwalende oog / Een blik van herkenning in andere ogen, / Agame...»
«Mijn liefde voor jou is nu een olifantje, / Geboren in Berlijn of in Parijs, / Op watten zolen stampend door de kamers / Van de beheerder van de dierentuin. Geef hem vooral geen kleine Franse broodjes, / En geef hem ook vooral geen stronkjes kool, / Hij kan alleen maar mandarijntjes eten,...»