«Toe, praat met mij, om wat je zegt, / blijf wakker tot het ochtendgloren, / Mijn weg is bijna afgelegd, / toe, praat met mij – ik wil je horen, je stem die brouwt, je stem zo licht, / laat lieve klanken trillen, beven, / ze transformeren dit gedicht, / het laatste dat ik heb geschreve»
«De handen naar de maan geheven / stond zij daar aan het vensterraam. / Met groen venijn van de verveling / verblindde haar de felle maan. De herfstwind zong zijn gierend wijsje / vol zelfmoordachtig leed en haat / en op haar tong smolt als een ijsje / de smaak van ontrouw en verraad.»
«Versla de wezenloze tijd, / loop door de naaldenogenpoort. / Van onze onvoldragenheid / is slechts het zwijgen ongehoord. Vervang mij waar ik zelf niet kan / en speel mijn levenspartituur. / Doe opgaan op mijn weide dan / de wilde bloemen van mijn vuur. De nachtster rolde neer als za...»
«Lucht en raam, na lange strijd, fel en geducht... / Gele berken die het sparrenwoud verstoren, / en daarachter dan de lichtlichblauwe lucht / en de zachte bedden van het komend koren. Vol valse adem schiet de stoomlocomotief / stampend razend voort, met dode donderslagen, / maar de ziel v...»