Vrolijk speel ik 't oude liedje,
tra-la-la-la-tra-la-laar,
vrolijk fluit ik 't oude liedje,
voor de mensen, hier en daar.
Langs het beekje loop ik zedig,
tra-la-la-la-tra-la-lacht,
schaapjes slapen er zo vredig,
en de velden wiegen zacht.
Slaap ook, klaproos en papaver,
tra-la-la-la-tra-la-lij,
achter weiden rode klaver
rijst een ranke peppelrij.
Diep verscholen staat een huisje,
tra-la-la-la-tra-la-lonk,
daarin droomt een heel lief meisje
dat ik haar mijn hartje schonk.
Op mijn zoetgevooisde fluiten,
tra-la-la-la-tra-la-lover,
komt zij resoluut naar buiten,
door de tuin, het bouwland over.
Onder 't donkere geboomte,
tra-la-la-la-tra-la-laap,
zal ze wachten, vol van loomte,
tot de aarde valt in slaap.
Dan laat ik mijn stem haar horen,
tra-la-la-la-tra-la-lijn,
kus haar tot het ochtendgloren,
drenk het hart met minnewijn.
Als de ringen zijn gerolen,
tra-la-la-la-tra-la-lij,
laat ik haar weer huiswaarts dolen,
naar de tuin, de peppelrij.
Я на дудочке играю, —
Тра-ля-ля-ля-ля-ля-ля,
Я на дудочке играю,
Чьи-то души веселя.
Я иду вдоль тихой речки,
Тра-ля-ля-ля-ля-ля-ля,
Дремлют тихие овечки,
Кротко зыблются поля.
Спите, овцы и барашки,
Тра-ля-ля-ля-ля-ля-ля,
За лугами красной кашки
Стройно встали тополя.
Малый домик там таится,
Тра-ля-ля-ля-ля-ля-ля,
Милой девушке приснится,
Что ей душу отдал я.
И на нежный зов свирели,
Тра-ля-ля-ля-ля-ля-ля,
Выйдет словно к светлой цели
Через сад через поля.
И в лесу под дубом темным,
Тра-ля-ля-ля-ля-ля-ля,
Будет ждать в бреду истомном,
В час, когда уснет земля.
Встречу гостью дорогую,
Тра-ля-ля-ля-ля-ля-ля,
Вплоть до утра зацелую,
Сердце лаской утоля.
И, сменившись с ней колечком,
Тра-ля-ля-ля-ля-ля-ля,
Отпущу ее к овечкам,
В сад, где стройны тополя.